Voertuigcontrole
controlelampjes/symbolen

Wat moet je kunnen uitleggen aan de examinator?

Bij het examen B vindt steekproefsgewijs een controle van de verlichting plaats. De kandidaat dient hiertoe achter het stuur plaats te nemen en het contact aan te zetten zonder te starten. Vervolgens vraagt de examinator hem de richtingaanwijzers aan te zetten en het rempedaal in te trappen om de werking van de remlichten te controleren.
Hiernaast wordt nog een aantal onderdelen van het voertuig bij de voorbereidings- en controlehandelingen betrokken. Deze handelingen maken deel uit van het onderdeel ‘Bijzondere verrichtingen’, en zijn te splitsen in:

  • de controle buiten het voertuig en
  • de controle binnen het voertuig.

Wat moet je kunnen uitleggen aan de examinator?

De examinator kan van één van deze mogelijkheden gebruik maken

Bij controle binnen het voertuig kunnen onder andere de betekenissen van de onderstaande controlelampjes gevraagd worden. Leer ze goed uit je hoofd en weet wat je moet doen als ze aan gaan tijdens het rijden!

Als de controlelampjes blijven branden, kun je over het algemeen stellen dat:

ROOD: Altijd zo veilig mogelijk direct stoppen en actie ondernemen om te onderzoeken waarom het rode lampje brand. (bijvullen, hulpdienst of garage)

ORANJE: Doorrijden, maar zo snel mogelijk actie ondernemen om het euvel te (laten) verhelpen (garage of autodealer)

Wanneer moet ik mijn autoverlichting gebruiken?

Dimlicht

Overdag bij slecht zicht mag u het dimlicht gebruiken. ’s Nachts is het dimlicht verplicht. De dimlichten hoeven niet aan als de mistlichten branden. Branden de dimlichten en mistlichten aan de voorkant van de auto tegelijk? Dan bestaat de kans dat de reflectie van uw eigen dimlicht u verblindt.

Groot licht

Groot licht mag u ’s nachts gebruiken, zolang u geen tegenligger tegenkomt of op korte afstand een ander voertuig volgt. U mag groot licht binnen en buiten de bebouwde kom gebruiken.

Dagrijlichten

Sommige auto’s hebben speciale dagrijlichten. Deze maken de auto overdag beter zichtbaar. Deze lichten mag u overdag gebruiken. Sinds 2011 moeten alle nieuw op de markt te brengen autotypes in Europa dagrijlichten hebben.

Mistlicht

Het mistlicht aan de voorkant mag u alleen gebruiken als mist, sneeuwval of regen het zicht ernstig belemmeren. Het mistachterlicht mag u alleen gebruiken bij mist of sneeuwval waardoor het zicht minder is dan 50 meter. Bij zware regen mag u het mistachterlicht niet gebruiken. Als de mistlichten branden, hoeven de dimlichten niet aan.

Achterlichten

De achterlichten moeten altijd samen branden met groot licht, dimlicht, stadslicht of mistlicht.

Kentekenplaatverlichting

De verlichting die bij de achterkentekenplaat hoort moet altijd samen branden met groot licht, dimlicht, stadslicht of mistlicht.

Combinatie stadslicht en achterlicht

Staat u buiten de bebouwde kom op de rijbaan? Of op parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens langs autosnelwegen en autowegen? Dan moet u ’s nachts stadslicht en achterlicht voeren. Dit moet ook overdag als het zicht slecht is.

Derde remlicht

Is uw auto in gebruik genomen na 30 september 2001? Dan moet uw auto een derde rood remlicht hebben.

Breedstralers en verstralers

Breedstralers en verstralers zijn begrippen die niet voorkomen in het wegenverkeersrecht. Formeel mag u deze verlichting niet gebruiken.

Verkeerde autoverlichting en verkeerd gebruik verlichting

Heeft u de verkeerde verlichting op uw auto? Dan kan dit een reden zijn om uw auto af te keuren bij de algemene periodieke keuring (apk). Ook kunt u voor het verkeerd gebruik van uw verlichting een boete krijgen.

Verlichting controleren

U kunt het beste uw autoverlichting regelmatig controleren. Bijvoorbeeld 1 keer per maand.